“De meer onnozele gasten in Avermunde juichten bij het voorlezen van het briefje dat de raaf had moeten bezorgen. Zij zagen al voor zich hoe zij zouden worden verlost van het wrede Vlaktevolk door ruiters en ridders, en in hun geestesoog zagen zij zelfs de koning Kasimir IV zelve, moge hij in zijn sterven verlichting hebben gevonden, voorbijsnellen op een hagelwitte hengst, immer bereid om elk van zijn onderdanen te beschermen tegen indringers. Zij van ons die echter een realistischer beeld konden scheppen van de situatie zagen in dat deze tegenaanval catastrofale gevolgen zou hebben voor onze positie. Niet alleen zou het fragiele verbond tussen de Vlaktelingen en de aanwezige studenten meteen verbroken zijn wanneer het Vlaktevolk zou vernemen wat hen te wachten stond, ook waren wij ons er maar al te bewust van dat Avermunde zich tussen Vegtbrugge en de Vlakte bevond. De golf van krijgers en oorlogsgeweld zou dit gebied niet onberoerd laten. Sterker nog, zij die oorlog hadden gekend wisten dat van een plaatsje als Avermunde niets overeind zou blijven staan wanneer een vluchtende krijgsmacht het zou passeren. Blijven waar we waren was opeens geen optie meer, maar dat zomaar vertrekken zonder bestemming onwijs is, is algemene kennis. Kijkend naar de kaart lag ten noord Vegtbrugge, en ten westen de rivier die zolang de grens tussen Crimea en Harland was geweest. Ten zuiden lagen twee onbegaanbare gebieden, de Vlakte en de Eindzee, dus keken wij naar wat er ten oosten van ons lag. Voor dagmarsen lang niets, wisten de mensen die in deze streek geboren waren. Slechte wegen, dichte bossen, enkele lokale bewoners die vreemden schuwden, en hoogstwaarschijnlijk nog meer Vlaktelingen die hun geluk beproefden. Het was tijdens de discussie of oostwaarts gaan verstandig was dat iemand van zich liet horen die de afgelopen dagen bijzonder stil had gehouden, namelijk de waard van Avermunde. Waarschijnlijk had het nieuws van het onvermijdelijke verlies van zijn herberg hem wakker geschud, of misschien had hij zijn kennis niet eerder willen delen. Wat hij zei kwam er op neer dat hij wel een oord wist dat hen zou ontvangen, enkele dagen op afstand van wat wij voorspelden dat binnenkort oorlogsgebied zou zijn, ten westen van hier. Er werd opgemerkt dat het westen dankzij de rivier geen optie zou zijn, maar de waard beet terug dat de Tassiumsmokkelaars ook de rivier weten over te steken zonder Vegtbrugge haar bruggen te gebruiken. En hij als voormalig Grensgardist kon het weten. Het duurde nog enkele uren voordat iedereen ervan overtuigd was dat dit plan de beste garantie tot overleven bood, maar uiteindelijk stond iedereen toch klaar voor de aftocht, bepakt met alles wat zij konden dragen. Wetende dat de tijd tegen ons was vertrokken wij dan ook diezelfde avond nog, naar een nieuwe hoofdstuk, naar Crimea.”